decompliceert
- de·com·pli·ceert
vervoeging van |
---|
decompliceren |
decompliceert
- tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van decompliceren
- Jij decompliceert.
- derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van decompliceren
- Hij decompliceert.
- (verouderd) gebiedende wijs meervoud van decompliceren
- Decompliceert!