decompliceer
- de·com·pli·ceer
vervoeging van |
---|
decompliceren |
decompliceer
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van decompliceren
- Ik decompliceer.
- gebiedende wijs van decompliceren
- Decompliceer!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van decompliceren
- Decompliceer je?