• de·bu·teer
vervoeging van
debuteren

debuteer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van debuteren
    • Ik debuteer. 
  2. gebiedende wijs van debuteren
    • Debuteer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van debuteren
    • Debuteer je? 


stamtijd
infinitief voltooid
deelwoord
debuteer
gedebuteer
volledig

debuteer

  1. debuteren