• da·teer
vervoeging van
dateren

dateer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van dateren
    • Ik dateer. 
  2. gebiedende wijs van dateren
    • Dateer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van dateren
    • Dateer je? 


stamtijd
infinitief voltooid
deelwoord
dateer
gedateer
volledig

dateer

  1. dateren