• da·la

dala

  1. vrouwelijk derde persoon enkelvoud verleden tijd van het perfectieve werkwoord dát
  2. onzijdig derde persoon meervoud verleden tijd van het perfectieve werkwoord dát
  3. vrouwelijk enkelvoud actief deelwoord van het perfectieve werkwoord dát
  4. onzijdig meervoud actief deelwoord van het perfectieve werkwoord dát