dagdiefde
- dag·dief·de
vervoeging van |
---|
dagdieven |
dagdiefde
- enkelvoud verleden tijd van dagdieven
- Ik dagdiefde.
- Jij dagdiefde.
- Hij, zij, het dagdiefde.
- Ik dagdiefde.
- Het woord dagdiefde staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.