dégager
dégager
- overgankelijk vrijmaken, bevrijden
- overgankelijk vrijlaten, vrijhouden
- overgankelijk weghouden
- (spreektaal) ergatief ophoepelen
- «Allez, dégagez!»
- Vooruit, donder op! [1]
- «Allez, dégagez!»
- wederkerend se ~: zich bevrijden van
dégager