Limburgs

Uitspraak
  • IPA: /ðɪrkɐ/ (Etsbergs)
stamtijd
infinitief verleden
tijd
voltooid
deelwoord
dèrke
dèrkdje
gedèrk
volledig

Werkwoord

dèrke

  1. (medisch) met een stethoscoop naar iemands hart luisteren
  2. een snelle duik naar de bodem maken
    «Dae dèrkdje wen det d'r-z zaag det d'rs 'ne hej óntlang koom.»
    Hij maakte een snelle duik naar de bodem toen dat hij zag dat er een haai langskwam.