• dá·te

dáte

  1. tweede persoon meervoud tegenwoordige tijd aantonende wijs voltooid aspect van dať


  • dá·te

dáte

  1. formeel tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd aantonende wijs van het perfectieve werkwoord dát
  2. tweede persoon meervoud tegenwoordige tijd aantonende wijs van het perfectieve werkwoord dát