stamtijd
infinitief verleden
tijd
voltooid
deelwoord
cueillir
cueillais
cueilli
derde groep volledig

cueillir

  1. overgankelijk plukken
  2. (spreektaal) oppikken, ophalen
    «Bien sûr je viendrai te cueillir à l'aéroport!»
    Natuurlijk kom ik je ophalen van het vliegveld!! [1]
  3. (spreektaal) pakken, oppikken
    «Après le hold-up, ce lascar a été cueilli par les keufs.»
    Na de overval is die kerel gepakt door de smerissen. [1]