croiser
se croiser
- overgankelijk kruisen
- wederkerend tegenkomen
- «Dis donc, on ne s’est pas déjà croisés?»
- Zeg, hebben we elkaar al niet eens ontmoet? [1]
- «Dis donc, on ne s’est pas déjà croisés?»
- wederkerend (spreektaal) elkaar kruisen
- «Bertrand a les yeux qui se croisent.»
- Bertrand kijkt scheel. [1]
- «Bertrand a les yeux qui se croisent.»