creuser

  1. uithollen, hol maken
  2. (spreektaal) hongerig maken
    «Un petit apéro, ça creuse
    Een aperitiefje, daar krijg je trek van (letterlijk: dat maakt hol). [1]
  3. (spreektaal) een zaak uitdiepen
    «Le président a préféré ne pas creuser cette affaire.»
    De voorzitter ging liever niet op die zaak in.

se creuser

  1. wederkerend (spreektaal) zich het hoofd breken
    «Je me suis creusé la cervelle / la tête.»
    Ik heb me suf gepiekerd. [1]