Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • cre·o·so·teer·de

Werkwoord

vervoeging van
creosoteren

creosoteerde

  1. enkelvoud verleden tijd van creosoteren
    • Ik creosoteerde. 
    • Jij creosoteerde. 
    • Hij, zij, het creosoteerde. 

Gangbaarheid