• con·cer·teer
vervoeging van
concerteren

concerteer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van concerteren
    • Ik concerteer. 
  2. gebiedende wijs van concerteren
    • Concerteer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van concerteren
    • Concerteer je?