compareer
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- com·pa·reer
Werkwoord
vervoeging van |
---|
compareren |
compareer
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van compareren
- Ik compareer.
- gebiedende wijs van compareren
- Compareer!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van compareren
- Compareer je?