Frans

Uitspraak

Werkwoord

coincer

  1. (spreektaal) klemzetten, vastpraten
    «Jane va-t-elle se faire coincer par les interrogateurs de la FBI?»
    Zal Jane zich laten vastpraten door de ondervragers van de FBI?. [1]
  2. (spreektaal) bij de lurven grijpen
    «Fais gaffe à ne pas te faire coincer par les condés.»
    Kijk uit dat je je niet laat pakken door de smerissen. [1]
  3. (spreektaal) vast zitten
    «Ça coince sur le Ring de Bruxelles.»
    Het zit vast op de Brusselse Ring. [1]

Verwijzingen