Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • coö·pe·reert, co·ope·reert

Werkwoord

vervoeging van
coöpereren

coöpereert

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van coöpereren
    • Jij coöpereert. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van coöpereren
    • Hij coöpereert. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van coöpereren
    • Coöpereert!