Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • club·kleu·ren

Zelfstandig naamwoord

de clubkleurenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord clubkleur
     Ze stond weer met beide benen in de polderklei van Almere, en alle spelertjes droegen de originele clubkleuren.[1]

Verwijzingen