ciseleerden
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: ciseleerden (hulp, bestand)
Woordafbreking
- ci·se·leer·den
Werkwoord
vervoeging van |
---|
ciseleren |
ciseleerden
- meervoud verleden tijd van ciseleren
- Wij ciseleerden.
- Jullie ciseleerden.
- Zij ciseleerden.
- Wij ciseleerden.