chipte
- chip·te
vervoeging van |
---|
chippen |
chipte
- enkelvoud verleden tijd van chippen
- Ik chipte.
- Jij chipte.
- Hij, zij, het chipte.
- Ik chipte.
- Het woord chipte staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
vervoeging van |
---|
chippen |
chipte