chiasse
chiasse v
- (spreektaal) schijterij, racekak, diarree
- «J’ai chopé la chiasse en bouffant ces fraises, faut maintenant que je reste à proximité des chiottes!»
- Ik heb de schijterij gekregen door die aardbeien te eten, nu moet ik in de buurt van de plee blijven! [1]
- «J’ai chopé la chiasse en bouffant ces fraises, faut maintenant que je reste à proximité des chiottes!»
- (spreektaal) angst
- «Rien que de penser aux examens, il a la chiasse.»
- Hij hoeft maar aan de examens te denken en hij doet al in zijn broek. [1]
- «Rien que de penser aux examens, il a la chiasse.»