enkelvoud meervoud
  mannelijk   chiant chiants
  vrouwelijk   chiante chiantes

chiant

  1. (spreektaal) vreselijk irritant, strontvervelend
    «Ce film était chiant, j’me suis cassé avant la fin.»
    Die film was klote, ik ben vóór het einde weggegaan.
    «Elle est chiante, cette môme.»
    Dat kind is strontvervelend. [1]