Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • bun·delt

Werkwoord

vervoeging van
bundelen

bundelt

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bundelen
    • Jij bundelt. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bundelen
    • Hij bundelt. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van bundelen
    • Bundelt!