brach zusammen
- Geluid: brach zusammen (hulp, bestand)
- IPA: / bʀaːχ ʦuˈzamən /
- brach zu·sam·men
brach zusammen
- eerste persoon enkelvoud verleden tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van zusammenbrechen
brach zusammen
- derde persoon enkelvoud verleden tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van zusammenbrechen