boodschappenbriefje

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • bood·schap·pen·brief·je

Zelfstandig naamwoord

het boodschappenbriefjeo

  1. verkleinwoord enkelvoud van het zelfstandig naamwoord boodschappenbrief
     Vroeger racete ze met haar boodschappenbriefje in haar hand door de winkel.[1]

Verwijzingen