binnenriep
- Geluid: binnenriep (hulp, bestand)
- bin·nen·riep
vervoeging van |
---|
binnenroepen |
binnenriep
- (in een bijzin) enkelvoud verleden tijd van binnenroepen
- ... dat ik binnenriep.
- ... dat jij binnenriep.
- ... dat hij, zij, het binnenriep.
- ... dat ik binnenriep.