Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • bin·nen·drup·pelt

Werkwoord

vervoeging van
binnendruppelen

binnendruppelt

  1. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van binnendruppelen
    • ... dat jij binnendruppelt. 
  2. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van binnendruppelen
    • ... dat hij binnendruppelt.