Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • bij·leert

Werkwoord

vervoeging van
bijleren

bijleert

  1. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bijleren
    • ... dat jij bijleert. 
  2. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bijleren
    • ... dat hij bijleert.