• bij·een·trom·mel·de
vervoeging van
bijeentrommelen

bijeentrommelde

  1. (in een bijzin) enkelvoud verleden tijd van bijeentrommelen
    • ... dat ik bijeentrommelde. 
    • ... dat jij bijeentrommelde. 
    • ... dat hij, zij, het bijeentrommelde.