• IPA: /biːbɐlɐ/ (Etsbergs)
stamtijd
infinitief verleden
tijd
voltooid
deelwoord
biebele
biebeldje
gebiebeldj
zwak volledig

biebele

  1. een oplossing voor een probleem in de Bijbel zoeken
    «Dit wuuertj lestig, ich biebele
    Dit begint lastig te worden. Ik ga een oplossing voor dit probleem in de Bijbel zoeken.