Nederlands

 
Een jonge padvinder bezemt het trottoir.
Uitspraak
Woordafbreking
  • be·zemt

Werkwoord

vervoeging van
bezemen

bezemt

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bezemen
    • Jij bezemt. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bezemen
    • Hij bezemt. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van bezemen
    • Bezemt!