Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • be·vloeit

Werkwoord

vervoeging van
bevloeien

bevloeit

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bevloeien
    • Jij bevloeit. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bevloeien
    • Hij bevloeit. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van bevloeien
    • Bevloeit!