• be·vangt
vervoeging van
bevangen

bevangt

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bevangen
    • Jij bevangt. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bevangen
    • Hij bevangt. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van bevangen
    • Bevangt!