beurré

  1. voltooid deelwoord (participe passé) van beurrer, letterlijk: "beboterd"

beurré

  1. (spreektaal) lazarus, stomdronken
    «Quand ils sont arrivés chez moi, mes potes, ils étaient déjà complètement beurrés
    Toen ze bij me aankwamen waren mijn maten al ladderzat. [1]