• beu·rel
vervoeging van
beurelen

beurel

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van beurelen
    • Ik beurel. 
  2. gebiedende wijs van beurelen
    • Beurel! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van beurelen
    • Beurel je?