beteer
- be·teer
vervoeging van |
---|
beteren |
beteer
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van beteren
- Ik beteer.
- gebiedende wijs van beteren
- Beteer!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van beteren
- Beteer je?
- [1] beter
- Het woord beteer staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.