• be·stic·kert
vervoeging van
bestickeren

bestickert

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bestickeren
    • Jij bestickert. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bestickeren
    • Hij bestickert. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van bestickeren
    • Bestickert!