• be·spik·kel·de
vervoeging van
bespikkelen

bespikkelde

  1. enkelvoud verleden tijd van bespikkelen
    • Ik bespikkelde. 
    • Jij bespikkelde. 
    • Hij, zij, het bespikkelde. 
  2. verbogen vorm van bespikkeld, voltooid deelwoord van bespikkelen