bescheidt
- be·scheidt
vervoeging van |
---|
bescheiden |
bescheidt
- tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bescheiden
- Jij bescheidt.
- derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bescheiden
- Hij bescheidt.
- (verouderd) gebiedende wijs meervoud van bescheiden
- Bescheidt!