beschadig
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- be·scha·dig
Werkwoord
vervoeging van |
---|
beschadigen |
beschadig
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van beschadigen
- Ik beschadig.
- gebiedende wijs van beschadigen
- Beschadig!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van beschadigen
- Beschadig je?