• be·rok·ken·den
vervoeging van
berokkenen

berokkenden

  1. meervoud verleden tijd van berokkenen
    • Wij berokkenden. 
    • Jullie berokkenden. 
    • Zij berokkenden. 
     Coby gaf hem een speelse tik tegen zijn schouder, waarbij ze er wel voor zorgde dat haar lange, rode nagels beide partijen geen schade berokkenden.[1]