bemergelt
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- be·mer·gelt
Werkwoord
vervoeging van |
---|
bemergelen |
bemergelt
- tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bemergelen
- Jij bemergelt.
- derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bemergelen
- Hij bemergelt.
- (verouderd) gebiedende wijs meervoud van bemergelen
- Bemergelt!