• be·mees·ter
vervoeging van
bemeesteren

bemeester

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bemeesteren
    • Ik bemeester. 
  2. gebiedende wijs van bemeesteren
    • Bemeester! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bemeesteren
    • Bemeester je?