Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • be·leest

Werkwoord

vervoeging van
belezen

beleest

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van belezen
    • Jij beleest. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van belezen
    • Hij beleest. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van belezen
    • Beleest!