beleed
- be·leed
vervoeging van |
---|
belijden |
beleed
- enkelvoud verleden tijd van belijden
- Ik beleed.
- Jij beleed.
- Hij, zij, het beleed.
- Ik beleed.
- Het woord beleed staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "beleed" herkend door:
76 % | van de Nederlanders; |
55 % | van de Vlamingen.[1] |
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be