• be·le·dig
vervoeging van
beledigen

beledig

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van beledigen
    • Ik beledig. 
  2. gebiedende wijs van beledigen
    • Beledig! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van beledigen
    • Beledig je? 
     Wij zitten nog volop in een rouwproces, weet je wel? Als jij nu naar je werk gaat, dan beledig jij onze kinderen, mij, en bovenal jezelf.[1]