• be·klem·de
vervoeging van
beklemmen

beklemde

  1. enkelvoud verleden tijd van beklemmen
    • Ik beklemde. 
    • Jij beklemde. 
    • Hij, zij, het beklemde. 
  2. verbogen vorm van beklemd, voltooid deelwoord van beklemmen

beklemde

  1. verbogen vorm van de stellende trap van beklemd