• be·klem·men
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
beklemmen
beklemde
beklemd
zwak -d volledig

beklemmen

  1. overgankelijk vasthouden in een klem
    • Je moet het voorwerp goed beklemmen. 
  2. overgankelijk een bedrukt gevoel geven
    • Dat spul beklemt me behoorlijk. 
  3. overgankelijk (juridisch) iemand onder beklemrecht brengen
    • Wij zullen u beklemmen. 
98 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be