Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • bek·kies

Zelfstandig naamwoord

de bekkiesmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord bekkie
     ‘Ik zal het er vanavond met papa over hebben, oké? ’De twee bekkies achter haar betrokken.[1]

Verwijzingen