Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • be·jam·mer·de

Werkwoord

vervoeging van
bejammeren

bejammerde

  1. enkelvoud verleden tijd van bejammeren
    • Ik bejammerde. 
    • Jij bejammerde. 
    • Hij, zij, het bejammerde. 
  2. verbogen vorm van bejammerd, voltooid deelwoord van bejammeren